GWW-Totaal 5 - 2021

11 NUMMER 5 / SEPTEMBER 2021 THEMA KLIMAATADAPTATIE BELANGRIJKSTE FEITEN • Intensere en frequentere hittegolven. • Meer hittegolven in de oceanen. • Meer en vaker zware regen. • Vaker droogte. • Meer zware tropische cyclonen. • Steeds minder ijs op de Noordpool. • Afname van de permafrost. Bron: IPCC 25 juli 2019 steeg de temperaratuur in het Noord-Brabantse Gilze-Rijen zelfs tot 40,7°C. Nog nooit eerder kwam de tempera- tuur in Nederland boven de 40°C. Een ander fenomeen zijn zware buien met zeer krachtige windvelden. Op 4 juni 2019 trok een tornado een spoor van vernieling over een afstand van maar liefst 33 kilometer tussen Nijmegen en Zutphen. De ravage was het grootst in Rheden, waar de windhoos over een wijk trok. Op 18 juni 2021 was het in Nederland weer raak door valwinden die met name zware schade aanrichtten in Leersum en Tiel. Tot slot vallen de grote hoeveelheden neerslag op die soms in korte tijd vallen. De zondvloed van 13, 14 en 15 juli 2021 in delen van Duitsland, België, Luxemburg, Noord-Frankrijk en Zuid-Limburg heeft tot gevolg gehad dat veel rivieren en beken zoveel water te verwerken kregen dat er woeste overstromingen ontstonden. Een neerslaghoeveelheid van normaal enkele maanden viel in slechts enkele dagen tijd in de genoemde gebieden. Dit had fatale gevol- gen in stroomgebieden in zowel Duitsland als België, waar respectievelijk circa 180 en 41 mensen overleden zijn. Veel mensen waren een week na de overstromingen nog vermist. Alleen al in Valkenburg is er naar schatting 400 miljoen euro aan schade ontstaan als gevolg van de overstromingen. In totaal zijn daar 2.300 huizen beschadigd geraakt, waar- van 700 ernstig (onbewoonbaar). Ook 270 horecagelegenheden en 180 winkels hebben schade. Op 22 augustus 2021 was vooral het zuidwesten van Friesland aan de beurt. Een stagnerend laag zorgde daar plaatselijk voor ruim 80 mm. Gevolg: ondergelopen straten en tuinen en volgelopen kelders. Het is maar een greep uit de extreme weersver- schijnselen de laatste jaren. Conclusie: de praktijk maakt duidelijk dat de conclusies uit het IPCC-rapport serieus genomen moeten worden! GRENS VAN 1,5 GRAAD EERDER BEREIKT In alle scenario’s van het IPCC zal de grens van 1,5 graad wereldwijde temperatuurstij- ging al bereikt worden over ongeveer tien jaar. Dat is tien jaar eerder dan verwacht. Dat inzicht komt doordat de inschatting van de historische opwarming is bijgesteld en door- dat de temperatuur sneller stijgt sinds het vo- rige IPCC-rapport. De temperatuurgrens van 1,5 graad is een belangrijke psychologische grens door het Klimaatakkoord van Parijs in 2015. De ondertekenaars van dat akkoord streven ernaar om de temperatuurstijging te beperken tot ruim onder de 2 graden, en liever tot 1,5 graad. Het rapport waarschuwt dat we alleen met drastische en grootschalige maatrege- len de temperatuur kunnen beperken tot ruim onder de 2 graden. Anders wordt de opwarming steeds sterker, met als gevolg steeds extremer weer en een steeds sterkere zeespiegelstijging. We moeten in ieder geval de CO₂-uitstoot en de uitstoot van andere broeikasgassen nog sneller verlagen om de doelstelling van Parijs te kunnen halen. Voor 2030 moet de uitstoot dan gehalveerd zijn en voor 2050 moet de uitstoot nul zijn. Als we snel en drastisch de uitstoot verlagen, kan dat binnen enkele jaren een meetbaar effect hebben op de atmosfeer en luchtkwaliteit. En binnen zo’n 20 jaar kun je dan een effect zien op de wereldwijde temperatuur. GEVOLGEN VOOR NEDERLAND Voor Nederland zijn vooral de inzichten over zeespiegelstijging belangrijk. Die gaat wereldwijd steeds sneller. Tussen 1901 en 1971 ging het nog om 1,3 millimeter per jaar. In de periode tot 2006 werd dit 1,9 mm en vervolgens nam de stijging toe tot 3,7 mm per jaar (tot 2018). Daarmee gaat de zeespiegels- tijging nu hoogstwaarschijnlijk sneller dan ooit in ten minste de afgelopen drieduizend jaar. Hoeveel meer dit wordt in de toekomst, hangt vooral af van hoe gauw het gaat lukken om de uitstoot te laten dalen. Uit scenario’s blijkt dat de gemiddelde zeespiegelstijging eind deze eeuw varieert tussen enkele decimeters tot iets meer dan een meter (1,01 meter). Als alles tegenzit en de uitstoot van broei- kasgassen blijft hoog, dan stijgt de zeespiegel daarna door. In het jaar 2100 kan het dan maximaal twee meter zijn, in 2150 vijf meter. Maar, stelt het rapport, ook een nog veel hogere zeespiegelstijging is mogelijk ‘in een scenario met zeer hoge broeikasgasemissies’. Dit scenario tegen twee meter eind deze eeuw, vijf meter in 2150 en vijftien meter in 2300 is niet erg betrouwbaar, maar ‘kan niet worden uitgesloten vanwege de grote onze- kerheid in ijskapprocessen’. Anders gezegd: als de ijskap op Antarctica snel smelt, kan de zeespiegelstijging oplopen tot wel vijf meter. In oktober zal het KNMI het Klimaatsignaal ’21 publiceren. Die publicatie legt uit wat de kennis uit dit nieuwe IPCC-rapport betekent voor het klimaat en de weersextremen in Nederland. De kennis uit het rapport wordt Waar valt meer of minder neerslag bij een opwarming van respectievelijk 1,5 – 2,0 of 4,0°C? Bron: IPCC. Waar stijgt de temperatuur bij een opwarming van respectievelijk 1,5 – 2,0 of 4,0°C? Bron: IPCC. Approved Version Summary for Policymakers IPCC AR6 WGI SPM- 22 Total pages: 41 c) Annual mean precipitation change (%) relative to 1850-1900 Change (%) d) Annual mean total column soil moisture change (standard deviation) -1.0 -0.5 0.5 1.0 1.5 0 Change (standard deviation of interannual variability) -1.5 Precipitation is projected to increase over high latitudes, the equatorial Pacific and parts of the monsoon regions, but decrease over parts of the subtropics and in limited areas of the tropics. Relatively small absolute changes may appear as large % changes in regions with dry baseline conditions Relatively small absolute changes may appear large when expressed in units of standard deviation in dry regions with little interannual variability in baseline conditions Across warming levels, changes in soil moisture largely follow changes in precipitation but also show some differences due to the influence of evapotranspiration. Simulated change at 2 °C global warming Simulated change at 4 °C global warming Simulated change at 1.5 °C global warming Simulated change at 2 °C global warming Simulated change at 4 °C global warming Simulated change at 1.5 °C global warming -40 -30 -20 -10 0 10 20 30 40 Wetter Drier Wetter Drier In panel c), high positive percentage changes in dry regions may correspond to small absolute changes. In panel d), the unit is the standard deviation of interannual variability in soil moisture during 1850–1900. Standard deviation is a widely used metric in characterizing drought severity. A projected reduction in mean soil moisture by one standard deviation corresponds to soil moisture conditions typical of droughts that occurred about once every six years during 1850–1900. In panel d), large changes in dry regions with little interannual variability in the baseline conditions can correspond to small absolute change. The triangles at each end of the color bars indicate out-of-boun values, that is, values above or below the given limits. Results from all models reaching the co responding warming l vel in any of the five illustrative scenarios (SSP1-1.9, SSP1-2.6, SSP2-4.5, SSP3-7.0 and SSP5-8.5) are averaged. Maps of annual mean temperature and precipitation changes at a global warming level of 3°C are available in Figure 4.31 and Figure 4.32 in Section 4.6. Corresponding maps of panels b), c) and d) including hatching to indicate the level of model agreement at grid-cell level are found n Figures 4.31, 4.32 and 11.19, respectively; as highlighted in CC-box Atlas.1, grid-cell level hatching is not informative for larger spatial scales (e.g., over AR6 reference regions) where the aggregated signals are less affected by small-scale variability leading to an increase in robustness. {TS.1.3.2, Figure TS.3, Figure TS.5, Figure 1.14, 4.6.1, Cross-Chapter Box 11.1, Cross-Chapter Box Atlas.1} Approved Version Summary for Policymakers IPCC AR6 WGI SPM- 21 Total pages: 41 0 0.5 1 1.5 2 2.5 3 3.5 4 4.5 5 5.5 6 6.5 7 With every increment of global warming, changes get larger in regional mean temperature, precipitation and soil moisture a) Annual mean temperature change (°C) at 1 °C global warming b) Annual mean temperature change (°C) relative to 1850-1900 Across warming levels, land areas warm more than oceans, and the Arctic and Antarctica warm more than the tropics. Warming at 1 °C affects all continents and is generally larger over land than over the oceans in both observations and models. Across most regions, observed and simulated patterns are consistent. Simulated change at 2 °C global warming Simulated change at 4 °C global warming Simulated change at 1.5 °C global warming Simulated change at 1 °C global warming Observed change per 1 °C global warming Change (°C) Warmer Panel a) Comparison of observed and simulated annual mean surface temperature change. The left map shows the observed changes in annual mean surface temperature in the period of 1850–2020 per °C of global warming (°C). The local (i.e., grid point) observed annual mean surface temperature changes are linearly regressed agai st th global surface temperature in the period 1850–2020. Observed temperature data are from Berkeley Earth, the dataset with the largest coverage and highest horizontal resolution. Linear regression is applied to all years for which data at the correspo ding grid point is available. The regression method was used to take into accou t the complete observati al time series and thereby reduce the role of internal variability at the grid point level. White indicates areas where time coverage as 100 years or less and thereby too short to calculate a reliable linear regression. The right map is based on model simulatio s and shows change in annual multi-model mean simulated temperatur s at a global warming lev l of 1°C (20-year mean global surface temper ture change relative to 1850–1900). Th triangles at each end of the color bar indicate out-of-bound values, that is, values above or below the given limits. Panel b) Simulated annual mean temperature change (°C), panel c) precipitati n change (%), and panel d) total column so l moisture chan ( tandard deviation of interannual variability) at global warming levels of 1.5°C, 2°C and 4°C (20-yr mean glo al surf ce temperature change relativ to 1850–1900). Simulated changes correspond to CMIP6 multi-model mean change (median change for soil moisture) at the corresponding global warming level, i.e. the same method as for the right map in panel a). Figure SPM.5: Changes in annual mean surface temperature, precipitation, and soil moisture. Ravage in Pepinster (Belgische Ardennen, oostelijk van Luik) na de overstroming in juli 2021 van de Vesder en de Hoëgne. Foto: Wikimedia Commons. Voorbeeld van een klimaatadaptieve aanpak van straten in een woonwijk in Heemskerk. Zowel voor de bestrating als de vrijliggende voetpaden is gekozen voor een waterpasserende bestra- ting van betonstraatstenen met open voegen. De hemelwaterafvoeren van de woningen zijn ontkoppeld van de riolering. Deels is de hwa van iedere woning ondergronds gekoppeld aan een Permavoid unit (kratsysteem) onder het voetpad. De unit is omwikkeld met scheidingsdoek, om vervuiling/verstopping te voorkomen. Vanuit de unit infiltreert het water in een waterdoorlatend zandpakket met drainagebuis Ø125 mm. Deze voert het water langzaam af naar open water. In de straat ligt onder het hart van de bestrating een circa 1,50 meter brede strook permavoid units met een hoogte van 150 mm. Verder bevindt zich onder het straatvlak een zandcunet, met schei- dingslaag en drainagebuis. Betrokken partijen: ge- meente Heemskerk, aannemings- en hoveniersbe- drijf Germieco, Hogeschool Amsterdam, Building Changes, Aquaflow en MKB-INFRA.

RkJQdWJsaXNoZXIy NTI5MDA=