GWW-Totaal 5 - 2025

35 NUMMER 5 / SEPTEMBER 2025 0NDERNEMEN AANBESTEDEN & AANNEMEN Voorgeschreven onderaanneming en gefixeerde schadevergoeding sterk op dat de opdracht niet vergeven zou worden als hoofdaanneemster niet instemde; kortom, verkapt voorgeschreven. CONTRACTUELE KORTING EN AANVULLENDE SCHADEVERGOEDING De vertraging als gevolg van de waterschade was het risico van hoofdaanneemster. Zij werd daarom ook in appel veroordeeld tot betaling van de contractuele korting. Ook appelarbiters wezen echter de aanzienlijke aanvullende schadevordering af. Dat de waterschade niet de verantwoordelijkheid van opdrachtgevers was, stond los van de aan hen toe te wijzen schadevergoeding. Appelarbiters overwogen, dat de korting ex § 42 UAV-2012 naar geldend recht te beschouwen is als een gefixeerde schadevergoeding, een “all-in”-vergoeding voor vertragingsschade. § 42 UAV-2012 maakt voor zijn toepasselijkheid geen onderscheid in oorzaken van te late oplevering; ook (herstel van) uitvoeringsfouten – de waterschade - valt daaronder. Opdrachtgevers hadden nog aangevoerd dat hun schade geen vertragingsschade was, maar schade als bedoeld in § 6 lid 8 UAV-2012 (schade aan het werk) dan wel § 33 UAV-2012 (vergoeding van kosten voor de vaststelling of een werk aan de overeenkomst voldoet) dan wel artikel 6:96 BW (kosten voor vaststelling van aansprakelijkheid). De schade hing echter wel degelijk samen met de overschrijding van de overeengekomen bouwtijd; daarmee viel die dus onder de korting. Opdrachtgevers deden bovendien een beroep op de jurisprudentie van de Hoge Raad, in het bijzonder HR 24 januari 1992 (NJ 1992, 230). Onder bijzondere omstandigheden of in gevallen waarin de billijkheid dit klaarblijkelijk eist is een schuldenaar ook bij een schadefixerend boetebeding gehouden tot vergoeding van aanvullende schade. Vanwege het karakter van een boete moet degene die meer vergoed wil krijgen dit heel goed en uitgebreid motiveren, en dienen rechters en arbiters heel terughoudend te zijn met het toewijzing van een dergelijke vordering. Dat geldt overigens ook voor het beroep van opdrachtgevers op artikel 6:248 lid 2 BW, waarmee zij § 42 UAV-2012 opzij wilden zetten. Wat opdrachtgevers hadden aangevoerd was onvoldoende. Appelarbiters oordeelden namelijk, dat de daadwerkelijk door opdrachtgevers geleden schade het kortingsbedrag niet in hoge mate overschreed. Dat door de vertraging in de oplevering daaronder ook een winterperiode was gaan vallen, was niet relevant. Evenmin de omstandigheid dat partijen de calamiteit niet hadden voorzien. Hoofdaanneemster noch haar verzekeraars hadden achterover geleund bij het afwikkelen van de schade, en het herstel vertraagd. Herstel kon pas plaatsvinden in een droog pand. Dat hoofdaanneemster van haar verzekeraar de herstelwerkzaamheden vergoed had gekregen, maakte niet dat hoofdaanneemster geen beroep op het kortingsbeding meer toekwam. Specifiek overwogen appelarbiters dat zij niet overtuigd waren dat de huurderving in causaal verband stond met de door de waterschade vertraagde oplevering. Voor appelarbiters stond namelijk niet vast dat de huurovereenkomst met de hotelier vanwege de waterschade was ontbonden. Nog daargelaten dat appelarbiters twijfels hadden bij de door opdrachtgevers gestelde “mondelinge ontbinding”, overwogen appelarbiters dat het er eerder op leek dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd. Zo bleek dat de exploitatievergunning voor het hotel pas relatief kort vóór de vertraagde oplevering was afgegeven. Bovendien konden de afgekeurde brandmeldinstallatie, en het ontbreken van garanties over de veiligheid, de levensduur en het functioneren van de warmtepompen naar het oordeel van appelarbiters tijdig voor oplevering worden verholpen. Hoofdaanneemster kreeg dan ook haar facturen minus de korting betaald. goedkopere offerte verkregen. Appelarbiters overwogen, dat een goedkopere offerte niet betekende dat hoofdaanneemster verplicht was met de installateur te contracteren, en dat voor haar geen andere keuze resteerde. Opdrachtgevers zouden er niet op hebben gestaan dat hoofdaanneemster met de installateur in zee zou gaan. Hoofdaanneemster was daarom vrij om een andere onderaannemer in te schakelen met inachtneming van de budgettaire randvoorwaarden, maar had ingestemd met de installateur als onderaannemer. De overeenkomst tussen hoofdaanneemster en de installateur was bovendien geen één op één overgenomen door opdrachtgevers uitonderhandelde overeenkomst. Dat de bouwdirectie op de calculatiestaat van hoofdaanneemster had geschreven “installateur moet O.A. worden” doet volgens appelarbiters daaraan ook niet af. Die tekst zag op de vraag of de installateur nevenaannemer of onderaannemer zou worden. Evenmin relevant oordeelden appelarbiters dat het installatiewerk door de installateur werd uitgevoerd en hoofdaanneemster alleen een coördinatievergoeding berekende. Tot slot volgden appelarbiters hoofdaanneemster niet in haar standpunt dat sprake was van een volledig sturende rol van opdrachtgevers en hun bouwdirectie. Dit maakte dat de waterschade en haar gevolgen binnen het risicodomein van hoofdaanneemster bleven. Gelet op het vonnis lijkt mij dit formeel een juist oordeel, maar feitelijk gezien is het maar de vraag of die vrijheid er “echt” was. Het lijkt er namelijk TEKST: BARD VAN VEEN Kort vóór de oplevering was echter ernstige waterschade geconstateerd die veroorzaakt was door een losgeraakte koppeling in een door een installateur aangebrachte waterleiding. Nadat hoofdaanneemster herstelwerkzaamheden had verricht was het werk alsnog, maar vertraagd opgeleverd. De huurovereenkomst met de beoogde hotelier was beëindigd voordat het tot uitvoering daarvan was gekomen; opdrachtgevers verhuurden de kamers vervolgens als short stay studio’s. Opdrachtgevers stelden aanzienlijke schade te hebben geleden. Daarom hadden zij betaling van ruim € 600.000,- aan facturen van hoofdaanneemster onbetaald gelaten, en zich beroepen op verrekening. Zij maakten naast aanspraak op vergoeding van de korting ex § 42 UAV-2012 groot € 82.500,- ook aanspraak op een aanzienlijke (aanvullende) schadevergoeding van circa € 2 miljoen (hoofdzakelijk gestelde huurderving). Hoofdaanneemster verweerde zich met argumenten over de gegrondheid van de korting en schadevergoeding, en betaling van de facturen. Bovendien vorderde hoofdaanneemster te bepalen dat de installateur een voorgeschreven onderaannemer was ex § 6 lid 27 UAV-2012, en dat zij aan de eisen uit die bepaling had voldaan; daarmee zouden opdrachtgevers verantwoordelijk geworden zijn voor het tekortschieten van de installateur. VOORGESCHREVEN ONDERAANNEMER? Hoofdaanneemster had aangevoerd dat de installateur op grond van een tussen opdrachtgevers en de installateur uitonderhandelde overeenkomst aan haar werd “voorgeschoteld”. De bouwdirectie had namens opdrachtgevers namelijk de – aanzienlijke goedkopere - offerte van de installateur gevraagd en gekregen, en had technische demarcaties afgestemd. Dat geschiedt normaal gesproken onder de verantwoordelijkheid van een hoofdaannemer. Ook appelarbiters oordeelden echter, dat de installateur in kwestie geen voorgeschreven onderaannemer was. Zij liepen de aangevoerde argumenten langs. Opdrachtgevers hadden gesteld, dat appelarbiters gebonden waren aan wat zich in een procedure tussen de schadeverzekeraar en hoofdaanneemster had afgespeeld. Verzekeraars hadden daarin niet het standpunt ingenomen dat hoofdaanneemster niet aansprakelijk zou zijn, omdat de installateur een voorgeschreven onderaannemer was. Appelarbiters wezen dat standpunt – terecht – af. Omdat de door hoofdaanneemster aangeboden offerte voor de installatiewerkzaamheden buiten het budget viel hadden opdrachtgevers bij de installateur een aanzienlijk In een appelvonnis van de RvA d.d. 25 juli 2025 stond de verbouwing van een (voormalig) hotelpand centraal. Het zou aanvankelijk omgebouwd worden tot een woongebouw met studio’s, maar tijdens de bouw hadden opdrachtgevers (alsnog) voor een indeling voor een hotel gekozen. Hoofdaanneemster had meerkosten en bouwtijdverlenging gekregen. Kort voor oplevering zorgde waterschade echter voor vertraging. B.R. (Bard) van Veen is advocaat bij Severijn Hulshof Advocaten te Den Haag. Tel. (070) 304 55 90, E-mail: b.veen@shadv.nl, www.severijnhulshof.nl. Voor vragen over dit artikel, kunt u mij bereiken via het genoemde mailadres. Het geschilnummer van deze zaak is: 72.339.

RkJQdWJsaXNoZXIy NTI5MDA=